De Demer bepaalt of er gespeeld wordt of niet.
Bron: GreenTechPower
De Golf van Hasselt ligt tussen de ring en het Albertkanaal in een stukje overstromingsgebied van de Demer. Deze relatief jonge golfclub dankt haar ontstaan aan het jumelageverdrag uit 1985 tussen de Japanse stad Itami en Hasselt. We gingen kijken naar het golfterrein dat doormidden gesneden wordt door de Demer en hadden een warm gesprek over de golf én de sector met hoofdgreenkeeper Eric Wuyts.
Flanders Nippon Golf: what’s in a name?
Op 5 april 1985 werd in het Japanse Itami het vriendschapsverdrag tussen Hasselt en die stad getekend. Deze jumelage werd op verschillende manieren geconcretiseerd: via uitwisselingen met jongeren, het inrichten van culturele manifestaties werd het plan opgevat om in Hasselt een Vlaams-Japans ontmoetingscentrum op te richten, waaronder een Golf en Business Club. Het initiatief tot de aanleg werd genomen door het stadsbestuur dat tevens instond voor de realisatie van deze golfbaan en van het bijhorend park.
Flanders Nippon Golf & Business Club werd opgericht als VZW op 8 juli 1987. De leden van deze golfclub waren in eerste instantie enkel bedrijven, zodat het golfterrein en het clubhuis ontmoetingsplaatsen waren voor zakenlui, maar na enkele jaren werden ook particuliere leden aangetrokken. Het clubhuis omvat alle golffaciliteiten met daaraan een conferentie- en seminarieruimte. Bij het ontwerp en de aanleg van het golfterrein had kwaliteit de absolute prioriteit. De gereputeerde golfarchitect Paul Rolin werd bijgestaan door Jacques Wirtz, één van de meest vermaarde landschapsarchitecten van België. Bij het ontwerp van de beplantingen werd bijzondere aandacht geschonken aan een harmonieus kleurenpalet tijdens alle seizoenen. Kort na de voltooiing in september 1987 werd Flanders Nippon Golf & Business Club meteen erkend door de Belgische Golffederatie. Door het stijgend aantal leden werd de Driving Range al gauw te klein en moest er dringend een aanpassing gebeuren. In 2004 werd besloten om een nieuwe infrastructuur te bouwen waar de leden hun basistechnieken konden verfijnen. Kort daarop was ook de puttinggreen aan vernieuwing toe. In 2008 werd een nieuwe puttingreen van 18 holes aangelegd voor het terras van het clubhuis. In al die jaren is het ledenaantal gestaag aangegroeid tot zo’n 900 leden nu.
De drempel verlagen
We spraken met Eric Wuyts, hoofdgreenkeeper op het terrein. De man die vroeger als zelfstandige voornamelijk gazons aanlegde, begon zo’n 7 jaar geleden als hoofdgreenkeeper op de Hasseltse Golf. Iemand die met kennis van zaken spreekt en niet benauwd is om zichzelf in vraag te stellen: ‘Ik zou zelf meer golf moeten kunnen spelen om te zien en te ervaren hoe de speler denkt. Die ziet enkel zijn bal en daar moeten wij rekening leren mee houden bij de aanleg en het onderhoud.’
De Hasseltse golfclub is geëvolueerd van een ‘zakelijke’ golfclub naar een club voor iedereen. Het bestuur doet er alles aan om van golf een sport voor het grote publiek te maken o.m. met een interessant en heel betaalbaar starterspakket om de jeugd aan te trekken. De praktijk leert dat de jeugd, iets voorbij de 20 jaar, begint af te haken als ze zich gaan settelen, trouwen en kinderen krijgen. Dan krijg je een leeg gat en komen de ‘young adults’, mensen van ongeveer 30 jaar die na de periode van kinderen krijgen en opvoeden terug in het sociale leven stappen. Senioren blijven in aantal speeluren uitgedrukt de meest actieve groep.
De Demer bepaalt of er gespeeld kan worden.
Heel het terrein is ongeveer 100 ha groot waarvan 30 ha speelgras, 30 ha bos, 40 ha water en vijvers en 10 ha paden, wegen en parking. Die 30 ha speelgras ligt in een gebied dat vroeger overstromingsgebied van de Demer was. Eén tot twee keer per jaar staat dat gebied voor de helft onder water. Endat de Demer wel degelijk ‘werkt’, konden we zien tijdens ons bezoek midden januari; het peil van die rivier kan in weinig tijd flink stijgen en het omringende terrein blank zetten. Takken en alles wat een rivier kan meespoelen, liggen dan verspreid over het terrein en in de bunkers. Alle hens aan dek voor de greenkeepers van Hasselt.
Eric Wuyts: ‘De greens liggen uiteraard hoog genoeg en krijgen nooit met overstroming te maken. In totaal beregenen we met ongeveer 10.000 m3 water per jaar. We doen dat manueel per green afzonderlijk om water te sparen. De fairways liggen lager en vallen zelden droog.’
Mechanisatie
Vroeger werd omzeggens alle onderhoud op het terrein in eigen beheer uitgevoerd. Enkel voor ‘groot’ kraanwerk werd beroep gedaan op onderaannemers. Vorig jaar werden er in Hasselt nog enkele tees veranderd. ‘Dat hebben we met onze eigen mensen zelf gedaan,’ vertelt Eric,’ het onderhoud van onze machines laten we door een extern bedrijf doen.’
Eric: ‘We zijn voor twee jaar met de berekening begonnen om te kijken of een eigen technieker nog wel rendabel was. Toen we met een eigen technieker werkten, moesten we onderdelen op stock hebben, een aangepaste werkplaats en een groot gedeelte van de tijd was die man aan het smeren of als extra man gras aan het maaien. Het gaf bij de andere chauffeurs een beetje het gevoel dat ze minder zorg voor hun machine moesten dragen –de mechanieker zal het onderhoud wel verzorgen- was een gedachte die af en toe de kop eens durfde opsteken. Met de nieuwere
machines waar meer techniek en elektronica aan zit, was de nood aan bijscholing ook veel groter. En op menselijk vlak kon het ook al eens gebeuren dat de eigen mekanieker zich iets te onmisbaar begon te voelen. Dat samen maakte dat we deze dingen zijn gaan uitbesteden. We zijn tot de conclusie gekomen dat we voor minder geld een extra greenkeeper konden aanwerven en alle groot onderhoud uitbesteden.’
Onderhoud van machines uitbesteden
Eric: ‘Dat bracht ons bij VDB Technics, een bedrijf dat ook het onderhoud van het machinepark van enkele naburige golfterreinen uitvoert. Zij halen de machines op en brengen ze terug als de herstelling of het onderhoud gebeurd is. Makkelijker kan het niet. De grote sterkte is hun soepelheid en service. In noodgevallen komen ze de machine ’s avonds ophalen en staat ze de volgende morgen hersteld weer op het terrein. Naar het eigen personeel toe heeft ieder nu de verantwoordelijkheid over zijn eigen machine gekregen. De machine reinigen en smeren hoort standaard bij de job van greenkeeper en dat werpt zijn vruchten af. We merken dat we op deze manier sneller aan onderhoud toe komen. De schade die we in het verleden hadden, situeerde zich vooral op vlak van drooggelopen lagers –dat zegt genoeg, zeker? Op jaarbasis hebben we meer dan de helft van het uurloon teruggewonnen door uit te besteden.’ Het risico op een plotse panne en een snelle service is iets waar Eric geen schrik van heeft: ‘Als we VDB Technics bellen, heeft de firma binnen de kortste keren een oplossing. Dat is in het verleden al gebleken.’
GreenTechPower: ‘Jullie kunnen op deze manier vrij-uit kopen en zijn niet merkgebonden. Hebben jullie ook overwogen om met een merkendealer te werken en daar op onderhoud te gaan?’
Eric: ‘Ja, en dat werkt ook wel, maar als we onze machines op winteronderhoud brengen, staan ze daar ook als een nummer in het rijtje tussen de particuliere grasmaaiers. Wij kunnen onze machines uiteraard niet missen van oktober tot april en dat maakt dat we daarvan afgestapt zijn. Er zijn weinig machinedealers die én particulieren én golfterreinen samen kunnen bedienen op vlak van service. De machines voor de golf zijn ook zo gespecialiseerd dat weinig machinedealers zich hierop durven toeleggen.’
GTP: ‘Gaan de machines nu langer mee?’
Eric: ‘Vroeger werd een machine elke 4 à 5 jaar vervangen. Nu onderhouden we ze beter en kunnen daardoor langer rijden. Uiteraard maakt een droog of heel groeizaam seizoen ook veel verschil uit op vlak van slijtage. De laatste 10 jaar is de techniek van de machines zo snel vooruitgegaan dat je verplicht was om te vernieuwen. Zonder dat de oude machine versleten was, kon het toch rendabel zijn om de machine te vervangen, al was het maar omwille van een hoger rendement, een betere werkkwaliteit of besparing op brandstof. En ik vrees dat we de nieuwe machines met veel elektronica op –ik moet eerlijkheidshalve toegeven dat ik er wat wantrouwig tegenover sta- sneller zullen (moeten)vervangen dan vroeger.’
GTP: ‘Waarop baseer jij je om voor een bepaalde machine te kiezen?’
Eric: ‘In de eerste plaats kijken we naar de technische capaciteit, maar ook naar het gewicht van de machine omwille van de minder draagkrachtige ondergrond op sommige stukken van het terrein hier. Hoewel we een merkonafhankelijke service hebben, proberen we toch om zo weinig mogelijk verschillende merken te kopen. Minder verschillende merken en types geeft dat je op de duur je machines kent en de ene met de andere in geval van nood kunt depanneren. De prijzen van de verschillende merken liggen –op enkele honderden euro’s na- vrij kort bij elkaar. Elk van de drie golf-merken heeft zijn sterke punten en alle drie zijn ze even geschikt.’
GTP: ‘Machines uitwisselen of samen aankopen met naburige golfterreinen, geloof je daar in?’
Eric: ‘Uitwisselen niet, tenzij om elkaar tijdelijk uit de nood te helpen. Ik herinner mij dat er hier in het verleden gesprekken geweest zijn om samen met andere golfterreinen machines aan te kopen, maar dat blijkt in de praktijk moeilijk. Voor een veel gebruikte standaardmachine is het moeilijk omdat die dagelijks moet werken en dus niet gemist kan worden. Voor meer gespecialiseerde en dure machines zie ik wel de hoge investeringskost als reden voor een gezamenlijke aankoop, maar is de kans klein dat net die machine op alle terreinen nodig is:elk golfterrein is anders. En dan moeten we ook nog rekening houden met hoe je slijtage en kosten van machinebreuk met elkaar gaat verrekenen. Aan de andere kant kun je eveneens de vraag stellen of we samen meststoffen zouden kunnen aankopen en zo de prijs drukken. In de praktijk blijkt dat de verschillende golfterreinen verschillende bemestingsschema’s hebben, dus daar zouden we ook meer regelwerk en ergernis dan winst krijgen.’
GTP: ‘Firma’s die alle onderhoud van het terrein in opdracht van de golfclub uitvoeren, hebben jullie dat overwogen?’
Eric: ‘Ja, daar geloof ik ook in. Als je met een goede partner in zee gaat, kan het technisch onderhoud in veel gevallen even goed of zelfs beter zijn. Een groot kostenvoordeel is dat machines en meststoffen door die firma’s goedkoper kunnen worden ingekocht en zij ook steeds met het modernste materieel kunnen werken. Tot daar alleen maar voordelen. Het ‘meer-werk’ is echter moeilijk in te calculeren en daar loopt het in de praktijk vaak vast. De opdrachtgever zal van de aannemer vaak eisen dat het voor minder moet kunnen dan voorheen. De aannemer gaat dan besparen op onderhoud en dus zal de kwaliteit van het werk verminderen. Ideaal zou hier zijn om het onderhoud uit te besteden en 1 à 2 eigen mensen voor het onderhoud in dienst houden.’
GTP: ‘Hoe houd jij je kennis van machines, meststoffen, ziekten enz… bij?
Eric: ‘Ikzelf heb een tuinbouwkundige opleiding genoten. Die kennis vul ik aan met het opzoeken van zaken op het internet, door te netwerken met collega’s en contacten met leveranciers. Ik overleg ook met enkele collega’s in België en Nederland. Zo zit ik met enkele Nederlandse collega’s in twee overleggroepjes waarin we informatie uitwisselen. Dat is heel leerrijk en tamelijk actueel. Voor mij is het belangrijk om voldoende passie aan de dag te leggen om dingen te willen leren. Ik merk dat er in onze sector nog te veel op adviseurs wordt gerekend. Dat is prima om advies in te winnen, maar de beslissing over hoe je het concreet gaat invullen, moet je als hoofdgreenkeeper zelf durven nemen. Je mag jezelf niet afhankelijk maken van de adviseur. Dingen waar je minder van kent of die te veel kosten als je ze zelf zou doen–zoals in ons geval bv. de eigen mechanisatie- daarvoor vraag je advies of die besteed je uit.’
Bijstuderen en dure cursussen: bekijk het eens anders.
Eric: ‘Ik zie het zo: voor een goed beheer van je terrein is het nodig om waar mogelijk bij te studeren. Hoe meer kennis van verschillende domeinen je hebt, hoe onafhankelijker je wordt en dat levert je op termijn geld op. Mijn Nederlandse collega’s volgen opleidingen die naar onze normen veel geld kosten, maar met de kennis die ze daar opdoen, worden ze onafhankelijk van wat de adviseurs zeggen. Het geld dat wij jaar na jaar aan advies uitgeven, zouden we beter gebruiken om onze mensen op cursus te sturen. Dat motiveert hen en bovendien zullen we veel gerichtere beslissingen kunnen nemen. Dat geld verdient zich zo terug. Hoe beter je je terrein kent, hoe meer affiniteit je ermee krijgt en hoe meer het werken op een golfterrein tot een plezier kan worden. Daar kunnen we in België nog iets van leren –wij struikelen te snel over de prijs van een opleiding terwijl we door onkunde of onwetendheid aan de andere kant soms duizenden euro’s over de balg gooien.’
GTP: ‘Hoe werk jij dan?’
Eric: ‘Wij werken samen met een Nederlandse consulent die 4x/jaar langskomt. Hij neemt bodemstalen en helpt ons met het opstellen van de bemestingsschema’s. 3x/jaar doet hij opmetingen om de kwaliteit van het terrein te meten en de schema’s hierop aan te passen.’
GTP: ‘Wat zijn volgens jou de uitdagingen die op ons afkomen?
Eric: ‘Het Europese beleid over milieu, waarbij we als moeten bewust gaan meedenken en werken aan een eigen milieubeleid. Bij de aanleg kunnen we al rekening houden om zo onderhoudsvriendelijk mogelijk tewerk te gaan. We moeten niet wachten tot de overheid ons regels oplegt, maar zelf al rustig aan met minder spuitmiddelen werken. Ik hoop dat we als sector zelf het voorbeeld kunnen stellen om met minder chemicaliën te werken. In principe zijn we ook onderworpen aan de wet op het verminderen van het gebruik van pesticiden. (We hebben te
maken met verhardingen van meer dan 200 m2 en ons terrein is toegankelijk voor het publiek.) Voorlopig moeten we het met minder doen, maar op termijn zie ik ons nog naar een nulgebruik evolueren. Gaan we het zelf in handen nemen of wachten we (de wetgever) af?’